Woeste Wiebe

Hij was de angstdroom van de kinderen met zijn bulderende stem, handen als kolenscheppen en zware, ruige wenkbrauwen boven ogen die altijd op onweer stonden.
De moeders griezelden als hij achteloos zijn pruimtabak weg spuugde, zich niet bekommerend om de resten op zijn kin. De vaders liepen een straatje om als ze hem zagen.
Maar toen Wiebe op die winterdag mensen hoorde gillen bij de halfbevroren sloot rende hij door de verstarde mensenmassa en dook de wegglijdende klompjes achterna.
De volgende dag stond het meisje schuchter op zijn stoep met een bos rozen en zag tranen in zijn ogen.