Vast

‘Zeg, waarom ren jij om het half uur naar de buitenzithoek?
Ik zie je haastig allemaal klussen doen, maar het lijkt wel of je iedere keer als een magneet naar buiten wordt getrokken. Wat is er aan de hand?’
‘Ach, ik gun mezelf wat ontspanning af en toe.’
‘Maar zo vaak, ben je zo moe dan?’
‘Nee, maar ik kan niet zo goed loslaten. Als er iets in mijn hoofd zit, blijf ik daar mee bezig.’
‘Wil je er over praten?’
‘Nee, nog niet.’
‘Ik maak me toch wel zorgen over dat vluchtgedrag. Wat heb je toch?’
‘Een boek.’